Resultaten praktijkonderzoek online beschikbaar
CCBT financiert jaarlijks een reeks projecten gericht op praktijkonderzoek voor de biologische sector. De resultaten van de projecten die eind vorig jaar afgelopen zijn werden in de eerste helft van dit jaar gepubliceerd en blijven beschikbaar op BIOpraktijk.be. Klik op de titels hieronder om de samenvattende verslagen te bekijken.
Onkruidbeheersing in de biologische kleinfruitsector
Gedurende een periode van twee jaar werden oplossingen gezocht voor de onkruidbeheersing in kleinfruit, bv door verschillende vormen van bedekking uit te testen. De meest voorkomende onkruiden in de biologische kleinfruitteelt werden verwerkt in overzichtelijke fiches per onkruid die de meest geschikte aanpak adviseren. De grote diversiteit aan methodes gecombineerd met de verscheidenheid aan bedrijven, teelten, teeltsystemen en visies maken dat onkruidbeheersing op vele manieren aangepakt kan worden. Daarom raden we aan een strategie te ontwikkelen op maat van het bedrijf.
Robuuste rassen en gewassen hebben een goede tolerantie tegen ziekten en plagen, realiseren een goede nutriëntenefficiëntie en zijn weerbaar tegen diverse stressfactoren. In dit project hebben we vier concrete cases getest die aan deze uitdaging kunnen tegemoetkomen: CCP’s in graan, rassenmengsels in aardappel, N- en waterefficiënte broccoli en buitenteelt tomaat. In elk van deze cases werd via demonstraties, contacten met de sector en geschreven artikels gesensibiliseerd rond sterke rassen en teeltsystemen en werden de (proef)resultaten tot bij het brede publiek gebracht.
Alternatieve bestrijdingsmiddelen voor controle van probleemplagen in de bio pitfruitteelt
Dit project anticipeerde op het wegvallen van Spruzit (pyrethrinen met synergist piperonylbutoxide (PBO) voor (correctie)behandelingen tegen probleemplagen in de biologische pitfruitteelt. Na een zoektocht naar valabele en haalbare alternatieve middelen tegen de meest dringende plagen werd in een aantal GEP-veldproeven de efficiëntie en/of de optimale timing of dosis getest tegen een aantal probleemplagen (appelzaagwesp, perenzaagwesp, perenbladvlo, perengalmug, appelbloesemkever, neveneffecten op roofmijten, perenknopkever, …). Deze GEP-(efficiëntie)proeven kunnen (uitbreiding van) erkenningen voor alternatieve bestrijdingsmiddelen ondersteunen.
Gehele planten silage (GPS) van granen eventueel in combinatie met erwten en veldbonen vormt een belangrijk onderdeel in de rantsoenen van biologische herkauwerbedrijven. Ervaringen in de praktijk geven aan dat de voederwaarde wellicht hoger is dan wat kuilanalyses aangeven. Dit heeft deels te maken met de hoge opneembaarheid. Voor een hoge voederwaarde van ingekuilde producten is een goede fermentatie belangrijk. Toevoeging van melkzuurbacteriën als inkuilmiddel leverde in een proef met gerst/erwten GPS geen meerwaarde op. In plaats van gehele plant silage kan ook gekozen worden om enkel het (vochtig) graan in te kuilen. In een proef met triticale en erwten zorgde dat voor een betere bewaring en eiwitkwaliteit in vergelijking met GPS.
Fosfor in dierlijke mest (geitenstalmest en runderdrijfmest)
Als gevolg van de dalende fosfor-bemestingsnormen in MAP5, zal fosfor nog meer dan nu al het geval is het beperkende nutriënt worden voor het gebruik van dierlijke mest op bedrijfsniveau. Daarom werd nagegaan of aanpassingen aan voeder en strooisel van herkauwers een impact kunnen hebben op het verlagen van het fosforgehalte in vaste mest. Naast gerstestro in de potstal kunnen gerst, droge bietenpulp en lupinen in de krachtvoedercomponent de stikstof/fosfor verhouding gunstiger maken. Als ruwvoeders zijn rode klaver, luzerne en voederbieten interessante producten die voor een lager fosforgehalte in de mest kunnen zorgen. Het strooisel en rantsoen op een dergelijke manier aanpassen zorgt ervoor dat ook bij de strengste fosfaatbemestingsnorm nog steeds 170kg N per ha kan worden bemest.
In de biologische fruitteelt wordt soms te weinig aandacht besteed aan de bemesting. In dit project werd o.a. gekeken of drijfmest en digestaat geschikte meststofbronnen zijn. Deze beide producten zijn immers traagwerkend en perenbomen hebben rond de bloei al heel wat N nodig. Het opzet in deze proef is dan ook te kijken of een combinatie van een traagwerkende meststof met het sneller werkend bloedmeel een mogelijkheid is.
De standaardbemesting met bloedmeel scoort in deze proef zeer goed. Dit object had zowel in 2015 als in 2016 het hoogste N-gehalte in de vruchten. Deze toepassing gaf uiteindelijk een vergelijkbare vruchtkwaliteit als het gebruik van drijfmest of digestaat. De combinatie van drijfmest of digestaat met bloedmeel leidde nooit tot hogere N-waarden in de vruchten. De kwaliteit van de peren is dan ook vergelijkbaar.
‘Graasgraan’ in de teeltrotatie op de huiskavel van biologische (melk)veebedrijven
Grasklaverpercelen in de huiskavel verliezen na verloop van tijd aan productiviteit door de daling van het klaveraandeel. Herinzaai van het weideperceel dringt zich dan op. Een tussenteelt graan vóór herinzaai is dan meestal voordelig voor de klaverontwikkeling. Als de huiskavel beperkt is en we voldoende weidegang voor het melkvee willen behouden is het begrazen van het graangewas een optie.
Op een biologisch melkveebedrijf werd in 2016 winterrogge en een mengteelt van rogge en Italiaans raaigras ingezaaid op een weideperceel en begraasd als ‘graasgraan’. Op hetzelfde perceel werd in 2017 winterrogge en Japanse haver ingezaaid. Tijdens de proef werden de percelen begraasd door het melkvee en werd de opbrengst, voederwaarde en melkproductie opgevolgd.
De rogge leverde een smakelijk gewas op met een goede opbrengst en een behoorlijke voederwaarde. Japanse haver als graasgraan was minder geslaagd door de beperkte hergroei na het grazen.
Meer info?
Carmen Landuyt (CCBT)
Tel.: +32 (0)9 381 86 86
Contactpersoon: carmen.landuyt@ccbt.be